Alternatieve beleidsopties sterke, leefbare en klimaatbestendige steden en regio’s
Binnen deze opgave zijn vier beleidsopties overwogen, namelijk:
Beleidsoptie 1: Accommoderen groei in het stedelijk kerngebied en de stedelijke netwerken. De verwachting is dat in het stedelijk kerngebied en de stedelijke netwerken de grootste economische groei plaatsvindt. Dit beleidsdoel zet in op het mogelijk maken (accommoderen) van die groei binnen randvoorwaarden zoals op het gebied van luchtkwaliteit.
Beleidsoptie 1A: Krachtige inzet op hoogwaardige stedelijke regio’s. Hierbij wordt ingezet in op een kwalitatief hoogwaardig, gevarieerd stedelijk gebied dat uitstekend bereikbaar is, met een breed scala aan aantrekkelijke woon- en werkmilieus (aansluitend op de vraag) en een hoogwaardig voorzieningenniveau.
Beleidsoptie 1B: Optimaliseren, knelpunten oplossen. De ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties in de stedelijke regio’s vindt in deze beleidsoptie plaats op die plekken waar nog ruimte en vraag is. Binnen de stedelijke regio’s als eerste op locaties waar nog restcapaciteit in het mobiliteitssysteem is en aanvullend daarop op andere plekken.
Beleidsoptie 2: Vitaliteit in krimpgebieden. Bepaalde regio’s ondervinden een daling van het bevolkingsaantal. Om de leefbaarheid in deze gebieden te behouden gaat het in deze regio’s om het op peil houden van het voorzieningenniveau. Hierbij zijn de volgende beleidsopties overwogen:
Beleidsoptie 2A: In krimpgebieden: concentratie van nieuwe woningen en voorzieningen
Beleidsoptie 2B: In krimpgebieden: inzet op (individueel) vraaggestuurd vervoer
Beleidsoptie 3: Inclusieve samenleving. Onder inclusiviteit wordt hier verstaan: (1) Beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen, zodat de woningmarkt voor iedereen toegankelijk is, (2) Betaalbare bereikbaarheid van werkgelegenheid en voorzieningen voor alle bevolkingsgroepen, (3) Voorkomen van segregatie (ruimtelijke scheiding) en probleemcumulatie in bepaalde gebieden, (4) Fysieke toegankelijkheid voor iedereen van gebouwen, onderwijs, OV en openbare ruimten. In het kader van een inclusieve samenleving in de fysieke leefomgeving zijn de volgende opties overwogen.
Beleidsoptie 3A: Inclusiviteit vooraf meenemen bij nieuwe ontwikkelingen en investeringen
Beleidsoptie 3B: Minimumniveau dat grootste knelpunten m.b.t. inclusiviteit wegneemt
Beleidsoptie 4: Transitie naar een duurzame gebouwde omgeving en duurzame mobiliteit. Ook in de gebouwde leefomgeving zijn er opgaven om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hierbinnen zijn twee opties overwogen, namelijk:
Beleidsoptie 4A: Krachtig inzetten op duurzame gebouwde omgeving en duurzame mobiliteit
Beleidsoptie 4B: Geleidelijke overgang d.m.v. technische aanpassingen
Kansen en risico’s van de alternatieve beleidsopties
De kansen en risico’s van de beschouwde alternatieve beleidsopties zijn globaal in beeld gebracht:
Tabel 3.4 | Overzicht kansen en risico’s voor sterke, leefbare en klimaatbestendige steden en regio’s
BELEIDSOPTIE |
|
|
1. Accommoderen groei in het stedelijk kerngebied en de stedelijke netwerken De verwachting is dat in het stedelijk kerngebied en de stedelijke netwerken de grootste economische groei plaatsvindt. Dit beleidsdoel zet in op het mogelijk maken (accommoderen) van die groei, wat betreft woon- en werklocaties en bereikbaarheid. Het gaat dus niet om het stimuleren of afremmen van groei, maar om het mogelijk maken ervan binnen randvoorwaarden zoals op het gebied van luchtkwaliteit. | ||
A. Krachtige inzet op hoogwaardige stedelijke regio’s Deze beleidsoptie houdt een krachtige inzet in op een kwalitatief hoogwaardig, gevarieerd stedelijk gebied dat uitstekend bereikbaar is, met een breed scala aan aantrekkelijke woon- en werkmilieus (aansluitend op de vraag) en een hoogwaardig voorzieningenniveau. Het gaat om een kwaliteitsimpuls in het stedelijk mobiliteitssysteem, de ruimtelijke inrichting en de woningvoorraad. |
|
|
B. Optimaliseren, knelpunten oplossen De ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties in de stedelijke regio’s vindt in deze beleidsoptieplaats op die plekken waar nog ruimte en vraag is. Binnen de stedelijke regio’s als eerste op locaties waar nog restcapaciteit in het mobiliteitssysteem is en aanvullend daarop op andere plekken. Deze beleidsoptie geeft naar verwachting ruimtelijk een uitbreiding van het stedelijk gebied maar met een minder hoogstedelijk karakter. |
| - |
2. Vitaliteit in krimpgebieden Het tweede beleidsdoel onder de urgentie ‘Bereikbare woon- en werkomgeving’ richt zich op het gegeven dat bepaalde regio’s (vaak gelegen langs de landsgrenzen) te maken hebben of krijgen met een daling van het bevolkingsaantal. Het uitgangspunt bij dit beleidsdoel is dat in specifieke gebieden de trend van krimp onontkoombaar is. In deze regio’s gaat het om het op peil houden van het voorzieningenniveau en daarmee de leefbaarheid van deze gebieden. Vaak ook staat het collectief openbaar vervoer onder druk; de vervoersstromen zijn op veel plekken te dun om frequente verbindingen aan te bieden. | ||
A. In krimpgebieden: concentratie van nieuwe woningen en voorzieningen De vitaliteit van krimpgebieden kan op peil blijven – en mogelijk zelfs worden versterkt – door voorzieningen te concentreren in centrale steden/dorpen en in te zetten op collectief vervoer. Concurrerende voorzieningen in andere kernen worden gesloten, indien die onvoldoende draagvlak hebben. Dit betekent dat pijnlijke keuzes moeten worden gemaakt. |
|
|
B. In krimpgebieden: inzet op (individueel) vraaggestuurd vervoer De tweede beleidsoptie om de vitaliteit van krimpgebieden op peil te houden, is het inzetten op (individueel) vraaggestuurd vervoer. Hierdoor blijven de voorzieningen bereikbaar, ook indien ze niet centraal gelegen (en via OV goed bereikbaar) zijn. De systeemverandering zit bij deze beleidsoptie niet in de verstedelijking, maar in de mobiliteit. Technologische innovatie (die ook in andere delen van Nederland zijn vruchten afwerpt) speelt hierin een grote rol: inzetten op informatievoorziening, apps en overstappunten om de juiste randvoorwaarden voor bijvoorbeeld Mobility as a Service (MaaS) te creëren en op langere termijn zelfrijdende voertuigen. Goede digitale bereikbaarheid is hiervoor een voorwaarde. De overheid faciliteert en stimuleert deze ontwikkeling onder meer door het beschikbaar stellen van (verplaatsings)data. |
|
|
3. Inclusieve samenleving Voor de uitwerking van het begrip inclusiviteit legt dit verdiepingsrapport bewust de nadruk op fysieke leefomgevingscomponenten en op beleidsopties die expliciet daarop ingrijpen (opties als scholing en inkomensondersteuning zijn niet beschouwd). Onder inclusiviteit wordt hier verstaan: Beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen, zodat de woningmarkt voor iedereen toegankelijk is; | ||
A. Inclusiviteit vooraf meenemen bij nieuwe ontwikkelingen en investeringen Deze beleidsoptie houdt in dat inclusiviteit bij nieuwe ontwikkelingen expliciet wordt meegewogen of dat alle nieuwe ontwikkelingen (in de fysieke leefomgeving) verplicht voor iedereen toegankelijk moeten zijn. |
|
|
B. Minimumniveau dat grootste knelpunten m.b.t. inclusiviteit wegneemt Deze beleidsoptie richt zich op het wegnemen van eventuele knelpunten die (mogelijk in de toekomst) optreden op het terrein van inclusiviteit. Op dit moment zijn er alleen knelpunten op het terrein van (fysieke) toegankelijkheid. De beleidsoptie continueert dan ook de bestaande inzet op dit punt. Op de andere terreinen ligt het huidige niveau van inclusiviteit boven het minimumniveau waarvoor in deze beleidsoptie wordt gekozen. Wat het minimumniveau precies inhoudt, kan worden bepaald als deze beleidsoptie wordt geselecteerd. Wel gaat het om een niveau dat lager ligt dan het huidige niveau. De beleidsoptie is er (slechts) op gericht om niet onder dat minimumniveau te geraken. |
|
|
4. Transitie naar een duurzame gebouwde omgeving en duurzame mobiliteit Nederland staat voor de taak om de uitstoot van broeikasgassen drastisch te verminderen. Het doel van het klimaatverdrag van Parijs is om de mondiale temperatuurstijging tot 2 graden Celsius te beperken, waarbij wordt gestreefd naar verdere beperking tot 1,5 graad. De Europese Unie heeft namens alle lidstaten de toezegging gedaan om de uitstoot van broeikasgassen in het jaar 2030 met minstens 40 procent te verminderen ten opzichte van 1990. Maar die toezegging is onvoldoende om de doelstelling van 2 graden te behalen. In het regeerakkoord 2017-2021 ‘Vertrouwen in de toekomst’ wordt de lat daarom hoger gelegd. Het beleidsvoornemen is om in 2030 een reductie van 49 procent te halen (eventueel aan te scherpen tot 55%). | ||
A. Krachtig inzetten op duurzame gebouwde omgeving en duurzame mobiliteit Deze beleidsoptie houdt in het fors stimuleren van een duurzame gebouwde omgeving en duurzame mobiliteit, in combinatie met het reguleren (terugdringen) van niet-duurzame ontwikkelingen hierin. Het gaat om het totaalpakket van onderstaande componenten: |
|
|
B. Geleidelijke overgang d.m.v. technische aanpassingen Deze beleidsoptie zet in op het stapsgewijs, gelijkmatig verduurzamen van de bestaande gebouwenvoorraad en het geleidelijk terugdringen van schadelijke modaliteiten ten behoeve van minder mobiliteit of mobiliteit met duurzame modaliteiten. Net zoals bij beleidsoptie IIB1 gaat het om een totaalpakket dat bestaat uit meerdere componenten: |
|
|